- Snel herstel met onze oefeningen
- Trainingsprogramma’s op maat
- Betrouwbare informatie van de sportzorgprofessional
Mentale begeleiding
Introductie
De ontwikkeling van sportpsychologie als wetenschap heeft de laatste decennia een gestage groei doorgemaakt. Parallel daaraan zijn de praktische toepassingen van de wetenschappelijke kennis, de mentale training, ook ontwikkeld. Het raadplegen van sportpsychologen door topsporters is nu normaal, hoewel sommige landen verder zijn in de ontwikkeling dan andere.
Door de jaren heen is de betekenis van het mentale aspect veranderd van een randvoorwaarde naar een van de belangrijkste pijlers van prestaties. De mentale gesteldheid van een sporter heeft een grote invloed op de uiteindelijke prestatie. In dit artikel zal sportpsychologie worden beschreven, en vooral de praktische uitwerking hiervan, de mentale training. Als laatste komt de professionalisering aan de orde, de kwaliteit van sportpsychologische diensten.
Bekijk de video met een interview met sportpsycholoog Edith Rozendaal
Begripsbepaling en afbakening
De sportpsychologie houdt zich bezig met: psychologische fundamenten, processen en gevolgen van een of meerdere personen in sportgerelateerde activiteiten. De nadruk kan daarbij liggen op gedrag of op verschillende psychologische dimensies van menselijk gedrag, zoals emoties, cognities, motivatie, of sensomotorische processen. De lichamelijke activiteit kan plaatsvinden in verschillende omstandigheden en omgevingen, zoals in wedstrijden, op school, recreatief, preventief, bij revalidatie, inclusief gezondheidsgerelateerde oefeningen. De personen die het betreft zijn allen mensen die bij de sporten bewegingssettings aanwezig zijn, zoals sporters, coaches, officials, leraren, fysiotherapeuten, ouders, toeschouwers, enzovoort. Sportpsychologie is zowel een wetenschappelijke discipline als een toegepast professioneel arbeidsveld en heeft sterke relaties met de sportpraktijk, de psychologie, en andere sportwetenschappen.
Mentale training
Doel van mentale training
De basis van mentale training bestaat uit drie stappen:
- bewustwording van ideale prestatietoestand
- zelfkennis (herkennen van gevoelens en gedachten)
- zelfcontrole.
Het belangrijkste doel van de mentale training is het bereiken van de Ideale Prestatie Toestand (IPT). De IPT wordt gekenmerkt door:
- korte duur (tijdelijk)
- smalle focus van aandacht
- automatisch en zonder forceren bewegen
- opgaan in het hier en nu
- controle hebben
- zelfvertrouwen
- afwezigheid van angst
- alert ontspannen
- plezier.
Zelfkennis
Een sporter zal zichzelf moeten leren kennen. Daartoe zijn verschillende methoden beschikbaar. Het zelf nadenken over de trainingen en wedstrijden, in interviews vertellen hoe het gaat, zich laten observeren door deskundigen en het invullen van tests. Deze methoden tezamen geven een beeld van die sporter. Voordat je iets kunt veranderen moet je namelijk weten wat je moet veranderen. Bij dit proces kan weerstand optreden, omdat het niet voor iedereen makkelijk is om eerlijk tegenover zichzelf te zijn. Vaak bevindt een sporter zich in de zogenaamde ontkenningsfase ('ik, ik ben nooit zenuwachtig'). Door observeren en video-opnamen kan de weerstand worden verminderd en kan de sporter gaan openstaan voor het leren van mentale vaardigheden. Een belangrijke eerste stap naar verandering is bewustwording. Een sporter moet eerst weten hoe hij reageert in bepaalde situaties. Om iets te kunnen veranderen, moet een mens eerst weten wat hij moet veranderen.
Kennis van niet-sportgebonden en sportgebonden afleidingen
Niet-sportgebonden afleidingen
Dit zijn afleidingen die niet direct met de sport te maken hebben, maar die er wel een negatieve invloed op kunnen hebben, zoals het overlijden van een dierbare, scheiding, huwelijk, het kopen van een huis en dreigend ontslag. Verder zijn er nog andere situaties buiten de sport die kunnen afleiden, zoals de omgeving, de voorbereiding en de communicatie.
Als een sporter thuis ruzie heeft gehad voordat hij naar de wedstrijd komt, of als hij niet gesteund wordt door voor hem belangrijke andere mensen kan dat een afleiding zijn. Sporters die de avond voor een wedstrijd flink gaan stappen en met een kater bij de wedstrijd verschijnen, zijn afgeleid door het rottige gevoel. Alle communicatie van een sporter met zijn omgeving, zoals met het thuisfront, de medespelers, de coach, de pers, kan afleidend zijn.
Sportgebonden afleidingen
Dit zijn afleidingen die direct met de sport zelf te maken hebben. De afleidingen die hier genoemd worden hebben invloed op de concentratie van sporters voor en tijdens wedstrijden. Deze afleidingen zijn per definitie negatief voor het leveren van prestaties. Het woord afleiding wordt ook wel in een ander verband gebruikt, namelijk als de spanning bij een sporter te hoog is voor een wedstrijd kan het bewust zoeken naar afleiding ervoor zorgen dat het 'arousal' niveau minder wordt. Afleiding zoeken is dan een manier om met stress om te gaan. De afleidingen die hieronder worden genoemd hebben met de concentratie te maken. Bij een aantal afleidingen worden ervaringen met nationale teams vermeld.
Verwachtingen
In de praktijk laten spelers zich vaak afleiden door hooggespannen verwachtingen over bijvoorbeeld het gewenste resultaat van een wedstrijd. 'Als ik deze wedstrijd win, worden we kampioen'.
Slechte omstandigheden
De speler kan zich bijvoorbeeld niet neerleggen bij het feit dat hij bij het betreden van de speelzaal merkt dat de sfeer niet prettig is, dat het rumoeriger is dan hij gehoopt had. 'Onder deze omstandigheden kan ik niet spelen’.
Training
Spelers hebben de neiging om het vertrouwen te laten afhangen van het feit of ze goed of slecht getraind hebben. Het kan zijn dat een speler tijdens een training meer denkt aan de belangrijke wedstrijd van morgen dan dat hij nu aandachtig traint. 'Als het morgen ook maar niet zo slecht gaat’. Deze gedachte zorgt ervoor dat de speler met minder zelfvertrouwen aan de warming-up voor de wedstrijd begint.
Toeschouwers
Een van de kenmerken van prestaties is dat je het voor het publiek doet. Je laat mensen zien wat je kunt en ook eventueel wat je niet - of nog niet - kunt. Toeschouwers hebben een invloed op prestaties, daarover is geen discussie mogelijk. Denk maar aan de 'twaalfde man' bij voetbal. Een ander voorbeeld is dat iemand op de training uitstekende prestaties neerzet, maar er in wedstrijden weinig van bakt.
Een aparte soort toeschouwers zijn ouders. Zeker bij jeugd(top)sporters zijn zij van groot belang, zowel in positief als in negatief opzicht. Het belangrijkste wat geldt voor ouders is dat ze een emotionele band hebben met hun kind. Uit deze emotionele band vloeit hun gedrag voort.
Sommige ouders doen dit om bestwil van het kind, anderen doen het voor zichzelf.
Vaak wordt gezegd dat (top)-sportende kinderen van huis uit gepusht worden om te sporten of een bepaalde sport te gaan doen. Dit is maar ten dele waar. Het meest voorkomende verschijnsel in dit opzicht is modelleren. In de ontwikkelingspsychologie (kinderpsychologie) zijn hiernaar veel onderzoeken gedaan. Het blijkt dat kinderen op een bepaalde leeftijd het gedrag van hun vader of moeder gaan imiteren. Meisjes imiteren het gedrag van hun moeder (opmaken) en jongens imiteren het gedrag van hun vader (scheren, timmeren). Als vader en moeder hun eigen vrije tijd invullen met sport gaan kinderen dit gedrag imiteren. Het omgekeerde komt ook voor, namelijk dat een kind zich juist afzet tegen de sportbeleving van de ouders. Dit modelleren is een goede verklaring voor het verschijnsel dat kinderen uit 'kunstenaars'gezinnen vaak in de kunst gaan, en kinderen uit 'sport'gezinnen vaak gaan sporten. Zoals gezegd hebben ouders een emotionele band met hun kind. Dit kan een oorzaak van afleiding zijn. Een bekend verschijnsel bij jeugdsport is dat het kind, als vader of moeder komen kijken, er niets van terechtbrengt. De afleiding bestaat eruit dat het kind het idee heeft zich te moeten bewijzen ten opzichte van de ouders. Ze willen hun ouders niet teleurstellen. Sommige ouders peperen dat er bij het kind overigens goed in. Zodra het kind zich bezig gaat houden met het zich bewijzen, kan het zijn aandacht niet meer bij het spel houden. De ouders zijn de personen bij uitstek om een oordeel te geven over de prestaties van hun kind. Het is die verwachting van een oordeel die druk legt op het kind.
Tegenstanders
De tegenstander kan een belangrijke bron van afleiding zijn. Het gaat dan om psychologische oorlogvoering voor en tijdens de wedstrijden. Irritatie, tijdrekken en onsportief gedrag zijn fenomenen waardoor de tegenstander een afleiding kan zijn, naast het speltype in sommige sporten, zoals de contactsporten en de racketsporten.
Pers
Tientallen microfoons, fototoestellen, camera's, koptelefoons, en schreeuwende, trekkende en duwende mensen, kortom de pers. Deze taferelen komen sportliefhebbers bekend voor. Voor sporters kan dit een afleiding zijn. Als een sporter zich aan het concentreren is en er komt een verslaggever even iets vragen, kan dit behoorlijk afleiden. Ook oordelen, al dan niet gebaseerd op onvolledige informatie, komen in de krant en in de sportbladen. Sporters lezen dan dingen over zichzelf, die al of niet waar zijn.
De pers kan een afleiding zijn, maar het is nog niet vaak voorgekomen dat een prestatie duidelijk minder werd door toedoen van de pers. Sporters leren over het algemeen snel hoe zij met de pers moeten omgaan. Het idee van 'het hoort erbij' is in dit verband een nuttige gedachte. Vooral bij sporten met veel exposure - in Nederland zijn dat bijvoorbeeld schaatsen, wielrennen en voetballen - is dit een afleiding waarmee rekening gehouden moet worden.
Bestuur en staf
Een afleiding die vaker voorkomt dan wordt aangenomen is het slecht functioneren van een bestuur van een sportvereniging of sportbond. Oorzaken hiervan zijn onbekwaamheid in het besturen of het spelen van tegenstrijdige belangen. Bovendien is de sport voor veel bestuurders een hobby. Bij sommigen is het een uit de hand gelopen hobby en steken ze bijna al hun vrije tijd in de sport. Bestuursperikelen geven onzekerheid en dit is de basis voor stress.
Een vervelende afleiding is als er een rolverwarring gaat ontstaan tussen de staf en het bestuur. Als bijvoorbeeld de voorzitter zich gaat bemoeien met de opstelling, of de coach met de begroting. Voor deze rolverwarring zich manifesteert, is er al iets mis in de organisatie. Jammer genoeg eindigen deze conflicten te vaak met het ontslag van de coach. Soms begaan clubs of bonden daarmee een belangrijke fout. Dat de sporters hieronder lijden is wel duidelijk. Veel krantenberichten gaan over conflicten tussen bestuurders en coaches of bestuurders en spelers. Deze conflicten zijn een voorname bron van afleiding.
Trainer/coach
De rol van de coach is niet te onderschatten. Afleidingen die een coach kan veroorzaken zijn het geven van te veel opdrachten, het schreeuwen op de verkeerde momenten, een sporter onzeker laten over wel of niet spelen of de sporter een rol geven die hij/zij niet aankan. De belangrijkste manier waarop een coach kan afleiden is door middel van communicatie, dit is dus altijd. Het is namelijk onmogelijk om niet te communiceren. Communicatie is het verbaal of non-verbaal uitwisselen van informatie met een ander.
Wedstrijdsituatie
De stand in de wedstrijd of het belang van de wedstrijd zijn afleidingen. Het snel achter raken in een wedstrijd zorgt ervoor dat aan de tactiek wordt getwijfeld, terwijl deze best goed kan zijn. Bij een achterstand raken veel sporters gefixeerd op het resultaat in plaats van op goed spelen. Goed spelen is een voorwaarde voor een goed resultaat. Als sporters erg gefixeerd raken, is de kans op frustratie veel groter. Naarmate een wedstrijd vordert, wordt de spanning groter. De druk om te scoren of om de voorsprong te verdedigen neemt toe. De aandacht verschuift dan van 'gericht op het spel' naar 'gericht op het resultaat', waarbij de kans bestaat dat men toch nog verliest.
Teamleden
Teamleden kunnen ook voor afleiding zorgen. Ongezonde relaties en verhoudingen binnen het team kunnen ervoor zorgen dat ieder individu niet optimaal presteert. Er wordt vaak geschreven over de verandering van een groep individuen naar een team. De communicatie tussen spelers op het veld is vaak een bron van ergernis. Ze maken zich kwaad, schelden, worden apathisch of draaien helemaal door. Dit leidt henzelf en degene voor wie de opmerkingen bestemd zijn zeker af van het spel. Als er gesproken wordt over teams, komt de term cohesie (teamgeest) om de hoek kijken.
De sporter zelf
Een mens kan voor zichzelf de grootste afleider zijn. Alle hierboven genoemde afleidingen hebben gemeen dat de sporter zelf de afleidingen inschat. Deze inschatting, een uitleg over wat er gebeurt, kan een afleiding zijn van de taak waarmee je bezig bent. Deze uitleg gebeurt in de vorm van gedachten en wordt ook zelfspraak genoemd.
Motivatie
De traditionele benadering stelt dat mensen een karaktertrek hebben om iets te bereiken, te presteren. Dit motiveert hen om prestaties te leveren. De tweede benadering richt zich direct op de manier waarop motivatie werkt. Deze benadering zoekt uit welke gedachten mensen hebben in allerlei situaties, waaronder sportsituaties. De mens wordt hierbij gezien als een actief, informatieverwerkend wezen met gedachten als piloot. Gedachten, de opvattingen die mensen hebben over de oorzaak van gebeurtenissen, bepalen iemands gedrag. Deze cognitieve benadering wordt weerspiegeld in de attributietheorie.
Succes en falen worden voornamelijk toegeschreven aan vier factoren: bekwaamheid, inzet, taakmoeilijkheid en toeval (geluk of pech). Van deze vier worden bekwaamheid en inzet gezien als intern. Dat wil zeggen dat de sporter er controle over heeft. Taakmoeilijkheid en toeval spelen zich af buiten de persoon (extern). Bekwaamheid en taakmoeilijkheid veranderen niet in een korte tijd en zijn daarom stabiel. Inzet en toeval kunnen van moment tot moment veranderen en zijn daarom instabiel. Schematisch ziet dat er als volgt uit:
Intern | Extern | |
Stabiel | Bekwaamheid | Taakmoeilijkheid |
Instabiel | Inzet | Toeval |
Als aan een sporter na een wedstrijd gevraagd wordt waarom hij gewonnen of verloren heeft, zal vaak een van deze vier factoren genoemd worden. Het is belangrijk te weten dat sporters voornamelijk attributies maken op grond van het resultaat, het winnen of verliezen. De attributies die een sporter maakt over succes en falen hebben een grote invloed op de motivatie. Als een sporter succes altijd toeschrijft aan toeval, geeft hij zichzelf niet veel reden om harder te trainen. Als een sporter falen toeschrijft aan een gebrek aan inzet, zal hij juist wel harder gaan trainen.
Bekijk de video over het volhouden van goede voornemens
Mentale vaardigheden
Mentale vaardigheden zijn op verschillende manieren te verdelen. Van een aantal vaardigheden zal worden beschreven waarom ze belangrijk zijn en hoe ze worden gegeven.
De technieken om met afleidingen om te gaan zijn beter bekend onder de naam mentale vaardigheden. Mentale training bestaat uit twee delen, te weten vaardigheidstraining en zelfcontroletraining. Vaardigheidstraining bestaat uit psychomotorische training en cognitieve training. Zelfcontroletraining bestaat uit motivatietraining en psychoregulatietraining.
De technieken die het meest gebruikt worden om met afleidingen om te gaan zijn:
- ontspanning,
- verbeelding,
- gedachtecontrole,
- attributies maken en het gebruik van doelstellingen.
Waar het in de sport om draait is om afleidingen zo min mogelijk de prestaties te laten beïnvloeden. Sommige ontspanningstechnieken gaan echter verder.
Deze proberen een dieper kosmisch bewustzijn aan de spreken, zoals zen. Voor de sportbeoefening gaat dat te ver. Bovendien is de kans klein dat die technieken aanslaan bij de sporters, omdat deze nogal ver van hen af staan.
Verbeelding
Verbeelding is meer dan visualiseren. Visualiseren is alleen dingen zien met het 'geestesoog'. Verbeelden houdt in het zien, het horen, het ruiken, het voelen van de spieren en het ervaren van emoties door het maken van voorstellingen in je hoofd. Het is het herhalen van bewegingen of acties door eraan te denken. Het gebruik van verbeelding komt in het dagelijks leven vaak voor, bijvoorbeeld bij sollicitatiegesprekken en autorijexamens. Alvorens uit te leggen hoe verbeelding werkt, komt eerst het bewegen aan de orde. Alle bewegingen die mensen maken worden bestuurd door de hersenen. Het is niet zo dat er voor iedere beweging een opdracht is, maar de hersenen geven een grove beweging door, die daarna verfijnd wordt. Bijvoorbeeld bij het oppakken van een voorwerp.
Aan iedere beweging gaat een commando vooraf, dat door de hersenen wordt gegeven, behalve bij reflexen. Een goed voorbeeld van een reflex is het aanraken met je hand van een heet voorwerp. Het signaal van je huid (dit is heet) gaat niet helemaal naar de hersenen maar stopt bij het ruggenmerg. Het ruggenmerg zorgt ervoor dat je in een reflex je hand terugtrekt om verbranding te voorkomen. In de sport bestaan eigenlijk geen reflexen, maar alleen anticipaties. Alle bewegingen in de sport staan dus onder commando van de hersenen. Veel technieken in de verschillende sporten zijn moeilijk en het duurt dan ook jaren voor een sporter de beweging beheerst en kan perfectioneren.
Als een beweging geleerd wordt, wordt er in de hersenen een soort blauwdruk gemaakt van die beweging. Leren wil zeggen een min of meer constante verandering van gedrag. Als iemand iets geleerd heeft, kan daarna ander gedrag vertoond worden dan daarvoor. Verbeelden houdt in het oefenen van die blauwdruk zonder daadwerkelijk de bewegingen met de spieren uit te voeren. Bij verbeelding zijn twee kenmerken erg belangrijk. Dit zijn duidelijkheid en controleerbaarheid van de beelden. Oefening 2 heeft te maken met de controleerbaarheid.
Bekijk de video over de overeenkomsten tussen hersenwerking van topsporters en topmusici
Gedachtecontrole
Gedachtecontrole is een belangrijke component van de mentale training. Een sporter kan zich namelijk lichamelijk prima voelen, hij is ontspannen en heeft de juiste beelden. Eén 'verkeerde' gedachte, één gedachte die afleidt van de taak, kan funest zijn. Het prettige gevoel is weg en wordt vervangen door spanning en zorgen maken. Gedachten en gevoelens zijn erg belangrijk voor prestaties. Daarom is gedachteverandering ook belangrijk.
Gedachten en gevoelens uiten zich vaak door self-talk (zelfspraak). Sporters praten dan tegen zichzelf of hebben gedachten over de omgeving of over zichzelf. Zelfspraak wordt gebruikt om angst, aandachtsgerichtheid, motivatie, agressie, en dergelijke aan te passen en te veranderen. Bij het gebruik van zelfspraak zijn de volgende zaken van belang:
- Zelfspraak om irrationele gedachten te veranderen dient te maken te hebben met algemene observaties ('ik wil altijd mijn best doen, maar ik hoef niet te eisen dat ik perfect ben').
- Zelfspraak om agressie onder controle te houden, betekent het juist plaatsen van de gevoelens van agressie ('ik moet niet denken aan het verwonden van een ander of hem pijn te doen, maar kan beter mijn best doen als ik boos ben op iemand').
- Zelfspraak in combinatie met verbeelding kan goed gebruikt worden voor het aanleren en verfijnen van technieken in een sport.
- Zelfspraak om de aandachtsgerichtheid te verbeteren wordt waarschijnlijk het meest gebruikt en is erg belangrijk. Sporters gebruiken over het algemeen twee manieren. De eerste is om door middel van zelfspraak afleidingen uit de omgeving te negeren, zoals toeschouwers en pers. De tweede manier is om door middel van zelfspraak de aandacht te richten op de waarnemingen met relevante informatie binnen de sport.
Juiste attributies maken
Het toeschrijven van succes of falen bepaalt voor een groot gedeelte de motivatie om ergens mee door te gaan. Het is aan te bevelen om sporters te stimuleren om interne attributies te maken, dat wil zeggen succes toe te schrijven aan bekwaamheid en inzet. Dit is het leerzaamst en motiveert de sporter om vaardigheden te gaan verbeteren. Als verliezen wordt toegeschreven aan bekwaamheid is het raadzaam om in te grijpen, anders demotiveert dit de sporter.
Gebruik van doelstellingen
Voor een goed begrip van wat een doelstelling precies is, moet een onderscheid gemaakt worden tussen een motief, een doel en een doelstelling. Motieven zijn de redenen waarom iemand een activiteit doet, waarom een sporter die sport beoefent. Doelen zijn een toespitsing van de motieven, van de redenen om die sport te beoefenen naar de reden waarom hij de komende handeling wil verrichten. Een doelstelling is het voornemen hoe een sporter het doel gaat bereiken.
Doelstellingen hebben een enorme invloed op iemands functioneren. Het willen bereiken van het doel zorgt ervoor dat de aandacht goed gericht is. Aangezien de rol van aandacht bij optimaal functioneren doorslaggevend is, is een juiste doelstelling van het allergrootste belang. Met een juiste doelstelling zullen de belangrijkste obstakels bij het bewerkstelligen van concentratie uit de weg worden geruimd. Een doelstelling moet voldoen aan de volgende principes: de uitdaging, de haalbaarheid, de verificatie, het tijdsbereik en het proces.
Uitdaging
Een voorbeeld hiervan bij het tafeltennissen is om te proberen om per servicebeurt minstens drie van de vijf punten te maken. Hiertegenover staat dat iemand zichzelf een doel kan stellen, waarvan bijna zeker is dat hij het zonder grote inspanning zal halen. De kans is groot dat een deel van de aandacht zal ontsnappen naar andere interessen en gebeurtenissen. De wedstrijd is dan dermate spanningloos en saai dat de speler hierdoor niet geïnspireerd raakt. Door zichzelf meer uit te dagen is de kans op aandachtsverlies kleiner.
Haalbaarheid
Een voorbeeld van een onhaalbaar doel is bijvoorbeeld het voornemen om van de wereldkampioen te willen winnen. Zo'n hoog gegrepen doel betekent dat een sporter zich geen enkel foutje kan permitteren en dat zijn techniek perfect zal moeten zijn. De haalbaarheid van het doel dat een sporter zichzelf stelt is een kwestie van verwachtingen. Wanneer die verwachtingen onvoldoende bij de op dat moment aanwezige omstandigheden aansluiten, zal het voor een sporter moeilijk zijn de aandacht te richten en vast te houden. Al vlug zal de aandacht gericht worden op de controle en de oordelen. Wanneer de doelstelling gebaseerd is op realistische verwachtingen, op de overtuiging van de speler dat de techniek, tactiek en conditie voldoende zijn, zal de aandacht op de waarneming van de relevantste informatie gericht kunnen blijven.
Verificatie
De verificatie van een doelstelling betekent dat het mogelijk moet zijn op de doelstelling te meten. 'Zo goed mogelijk spelen' is geen goede doelstelling, omdat een sporter nooit kan concluderen dat de doelstelling is bereikt. De conclusie dat de doelstelling niet is bereikt, is wel mogelijk. Doelstellingen dienen meetbaar te zijn.
Tijdsbereik
Wanneer een sporter zichzelf een doel stelt, dat in een kort tijdsbestek gerealiseerd kan worden, blijkt dat de aandacht makkelijk gericht blijft. Een doelstelling die niet in een kort tijdsbestek kan worden bereikt is 'winnen'. Bij een voorsprong op het eind van de wedstrijd denkt een speler vaak aan winnen. Zijn aandacht verspringt naar het winnen van de wedstrijd en is niet meer gericht op de relevante waarnemingen. Dit zijn de momenten waarop een speler een wedstrijd uit handen geeft.
Professionalisering
Omdat de topsport zo veranderd is, moet goed worden opgepast dat de topsporters niet uitgebuit worden. Dit geldt voor alle begeleiders, bijvoorbeeld trainers, artsen, fysiotherapeuten en psychologen. De kwaliteit van de sportpsychologische dienstverlening zal worden besproken door het beschrijven van een aantal gevaren.
Het bedrijven van topsport heeft een aantal kenmerken. Het vergt hoge investeringen in tijd, moeite en geld. Denk maar aan ouders die hun kinderen overal naartoe brengen en de duurste materialen kopen. Topsport houdt in dat er hoge verwachtingen bestaan bij de sporters zelf en bij de buitenwacht. Door deze kenmerken kunnen topsporters in de verleiding komen om doping te gebruiken, of om in te gaan op 'niet-serieuze' aanbiedingen voor begeleiding en training. Ze willen er namelijk nu uithalen wat erin zit en waar ze zo lang en hard voor hebben getraind. Niet-serieuze aanbiedingen hebben enkele overeenkomsten:
- ze beloven succes met geen of weinig moeite;
- ze beloven snelle resultaten;
- ze sluiten de mogelijkheid van falen of mislukken uit;
- ze zijn onwetend en respectloos voor de sportsetting;
- ze maken sporters afhankelijk.
Vaak zijn het charismatische personen die met een vlotte babbel deze niet-serieuze aanbiedingen doen. Deze mensen hebben twee basisboodschappen die op het eerste gezicht wel goed klinken, maar heel verraderlijk zijn. De eerste boodschap is dat alles kan en alles lukt.
Het idee is dat je alles kunt bereiken, als je het maar graag genoeg wilt. Dit betekent dat je, als je niet succesvol bent, niet hard genoeg je best hebt gedaan. Dit zorgt voor gevoelens van schuld als er gefaald wordt.
De tweede boodschap is: maak je geen zorgen, wees blij (don't worry, be happy). Succes lukt alleen maar als je een positieve instelling hebt. Er is geen ruimte voor negatieve emoties. De oplossing is volgens hen om altijd positief te denken. Dit kan echter leiden tot gevoelens van schaamte en schuld als er negatieve gevoelens als kwaadheid en agressie worden gevoeld. De boodschap van het positief denken is verkeerd, omdat sportprestaties van een aantal factoren afhangen, waarvan een positieve instelling er maar één is. Daarnaast is het systeem van de huidige toernooienopzet zo dat er veel verliezers nodig zijn om één winnaar te krijgen. Bovendien zijn niet alle factoren die bijdragen tot succes controleerbaar (bijv. scheidsrechters en juryleden).
De kwaliteit van de begeleiding loopt erg negatief uit de hand als sprake is van 'dwingende verleiding' (coercive persuasion), het afhankelijk maken van mensen. De processen die hiertoe leiden zijn als volgt verwoord door de Hoge Raad in de Verenigde Staten. Er is sprake van een toegenomen ontvankelijkheid voor denkbeelden door middel van hypnotische technieken en de onthouding van eerste levensbehoeften. Door middel van straffen en belonen wordt sociale controle uitgeoefend. Er wordt geen inof tegenspraak geduld, de communicatie wordt beperkt. Door ervaringen negatief te evalueren volgt een ontwrichting van het zelfvertrouwen. Daarbij wordt het zelfbeeld aangevallen zodat een gevoel ontstaat van een gebrek aan persoonlijke kracht. Er ontstaat een gevoel van afkeer door psychologische straffen. En er wordt geïntimideerd: je moet veranderen anders blijf je zonder succes. Als deze processen plaatsvinden is er sprake van dwingende verleiding.
In de sport zijn er helaas voorbeelden van. Een skiër werkt met een 'mentale trainer'. Hij heeft gekleurde stippen op zijn ski's aangebracht. Hij mag van die trainer niet vertellen waarvoor ze dienen, ook al vragen zijn teamgenoten ernaar. Dit drijft een wig in het team. De sportsetting wordt hierbij niet gerespecteerd. Een tennisspeelster komt in contact met een goeroe. Ze verandert compleet haar eet- en slaapgedrag en verbreekt het contact met haar coach, haar familie en haar manager. In dit geval zijn er duidelijk aanwijzingen voor dwingende verleiding. In Nederland is er ook een aantal voorbeelden waarbij de kwaliteit van de dienstverlening te wensen overliet en er sprake was van dwingende verleiding.
Door kwalitatief goede sportpsychologen en mentale trainers wordt mentale training (MT) aangeboden. Deze trainingen krijgen te maken met een aantal vooroordelen. Zo zou de MT alleen bestemd zijn voor probleemsporters of voor topsporters en niet voor lagere niveaus. Een andere mythe is dat MT snelle oplossingen biedt, of juist dat het niet effectief is. De kwalitatief minder goede dan wel slechte aanbieders van sportpsychologische diensten die 'hocus-pocus' toepassen versterken juist al die heersende mythen over sportpsychologie. Ze werken het serieuze werk tegen en verlagen de geloofwaardigheid van de sportpsychologie. Hun praktijken kunnen schadelijk zijn voor sporters en hun carrière.
Daarnaast wordt de MT in sommige gevallen genegeerd door coaches en sporters vanwege een gebrek aan kennis over psychologische processen of gebrek aan tijd om zich erin te verdiepen. Een andere reden is de opvatting dat psychologische vaardigheden onveranderbaar zijn.
Er zijn inmiddels genoeg redenen om MT toe te passen. Succesvolle sporters onderscheiden zich door beter ontwikkelde psychologische vaardigheden. MT is effectief als ze onderwijzend gegeven wordt met een cognitieve en gedragsmatige basis. Dat wil zeggen dat MT als aparte les wordt gegeven en niet pas als er problemen zijn. Het dient een vast onderdeel van de trainingen te zijn. Een cognitieve en gedragsmatige basis wil zeggen dat het mensbeeld dat gehanteerd wordt de mens ziet als een zelfbeschikkend wezen dat door gedachten (cognities) aangestuurd wordt. Er wordt daarbij niet uitgebreid gekeken naar het verleden en naar traumatische ervaringen, maar naar welke vaardigheden een sporter kan leren om beter zijn bewegingen te kunnen uitvoeren, met name als het belangrijk is.
Door duidelijkheid te verschaffen in het brede veld van de sportpsychologie mag verwacht worden dat de stijgende lijn die de laatste jaren ingezet is zich zal blijven ontwikkelen. Steeds meer sporters maken gebruik van sportpsychologen.