Interview met chef de mission van de Paralympische Spelen Esther Vergeer
Sportarts Floor Groot sprak met Esther Vergeer over haar rol als chef de mission bij de Paralympische Spelen, haar foundation en wat ze van een sportarts verwacht.
Parijs worden je vierde Paralympische Spelen als chef de mission en je hebt zelf al aan vier Paralympische Spelen als sporter meegedaan. Kun je beschrijven wat jouw rol als chef de mission inhoudt?
‘Ik ben samen met de technisch directeur van NOC*NSF verantwoordelijk voor de uitzending van het paralympisch team. Dit omvat de voorbereiding, het regelen van vervoer en accommodatie, en het zorgen voor faciliteiten en veiligheid in Parijs zodat de sporter optimaal kan presteren. Daarnaast ben ik de schakel tussen de sporters en NOC*NSF, waarbij ik ondersteuning bied en vragen van sporters beantwoord. Communicatie is ook een belangrijk onderdeel van mijn taken, bijvoorbeeld naar de media.'
Dat klinkt als een enorme klus, er zal veel op je bord liggen…
‘Gelukkig hoef ik het niet alleen te doen; we hebben een projectteam van meer dan tien mensen. Uiteindelijk draag ik wel de eindverantwoordelijkheid voor het creëren van optimale randvoorwaarden voor de paralympische atleten. Mijn betrokkenheid begint ongeveer twee jaar van tevoren met een beperkte tijdsinvestering, die geleidelijk toeneemt naarmate het evenement nadert, tot fulltime werk vlak voor en tijdens de Paralympische Spelen in Parijs.’
Wat ga je deze spelen anders doen dan tijdens de vorige Paralympische Spelen in Tokio?
‘De omstandigheden zijn nu heel anders dan tijdens de volledige lockdown in Tokio. Nu is het dichter bij Nederland en zijn de beperkingen van toen opgeheven. Hoewel we de media-aandacht willen benutten om de paralympische sport en haar sporters in de schijnwerpers te zetten, moeten we ook zorgen voor rust binnen het team. We willen maximale exposure bereiken zonder dat dit ten koste gaat van optimaal presteren. In Tokio lag de focus op bescherming van de atleten, dit keer ligt de focus op het voorbereiden van de sporters om te genieten van het evenement en er een hoogtepunt van te maken.’
Verwacht je dat je rol tijdens deze Spelen anders zal zijn dan in Tokio, en dan vooral het sociale aspect?
‘Het sociale aspect speelt zeker een rol, maar de twaalf tot veertien sporten die straks deelnemen, functioneren als afzonderlijke teams. In Tokio had ik een grote rol in het verstrekken van informatie aan de sporters, maar mijn directe betrokkenheid was beperkt omdat de teams vooral intern samenwerkten. Het faciliteren van hun behoeften was belangrijker dan mijn aanwezigheid. Nu, met veel dezelfde sporters als in Tokio, heb ik ze in aanloop naar het toernooi vaker gezien, waardoor er een warmere en betere relatie is opgebouwd voor het eindtoernooi.’
Welke ervaring als speelster neem je mee in je rol als chef de mission?
‘Ik had als sporter weinig oog voor de rol van chef de mission en vond het iets wat gewoon moest gebeuren, goed uitgevoerd door anderen. Nu begrijp ik beter hoe belangrijk deze rol is, hoewel ik mezelf niet op een voetstuk plaats. Als chef de mission ken ik veel sporters nog vanuit mijn eigen sportersrol, wat goed is. Het begrijpen van alle organisatorische aspecten rondom een evenement was voor mij een grote verrijking. Je gaat er bijvoorbeeld vanuit dat voor iedereen kleding en vervoer is geregeld op het moment dat je dat nodig hebt. Maar omdat deze dingen voor iedere tak van sport anders zijn, is het een logistieke puzzel en echt ‘vakwerk’ om dit vlekkeloos te laten verlopen. Dat doet Team GO van NOC*NSF echt fantastisch.’
‘Het begrijpen van alle organisatorische aspecten rondom een evenement is voor mij een grote verrijking geweest’
Heb jij veel contact met Pieter van den Hoogenband, de chef de mission van de olympische ploeg?
‘Hoewel Pieter en ik onze eigen verantwoordelijkheden hebben en niet samen verschillende sporten behandelen, overleggen we wel samen over zaken zoals de uitstraling van TeamNL en de teampresentatie op 4 juli. We hebben regelmatig contact en delen soms dingen, maar trekken niet wekelijks samen op.’
Waar zit het grootste verschil tussen jouw rol en de rol van Pieter van den Hoogenband?
‘Een groot verschil is de media-aandacht. Ik moet actief journalisten aantrekken om aandacht te genereren voor het paralympische team, terwijl Pieter van den Hoogenband juist sommige van zijn sporters iets meer moet beschermen vanwege de vele aanvragen. Daarnaast moet ik hard werken om commerciële partners te vinden voor het allereerste TeamNL Huis in Parijs, terwijl het olympisch TeamNL Huis van Pieter al bijna uitverkocht is en zichzelf regelt.’
Komen er nog andere zaken bij kijken omdat je verantwoordelijk bent voor een groep sporters met een beperking?
’Zeker. Denk aan het regelen van comfortabel vervoer naar Parijs en ervoor zorgen dat hun dagelijkse hulp dichtbij hen kan verblijven. Ik houd me niet alleen bezig met de fysiotherapeut, coach en teammanager, maar ook met de medische behoeften van deze sporters.’
Welke karaktereigenschappen of vaardigheden die je had als speelster komen nu heel goed van pas als chef de mission?
‘Ik kan goed omgaan met opbouwende stress en weet wanneer ik mijn energie moet verdelen en piekmomenten moet plannen. Ik heb een helder onderscheid tussen hoofd- en bijzaken en weet wat invloed heeft op de prestaties van sporters. Daarnaast beschik ik over sterke communicatieve vaardigheden, wat blijkt uit de vele interviews die ik heb gegeven.’
Wat is de belangrijkste boodschap die je je sporters meegeeft?
‘Mijn advies is om goed voorbereid te zijn op de hectiek en je daar enigszins van af te sluiten, maar het ook te benutten om beter te presteren. Streef naar je eigen succes en wees je bewust van je rol als rolmodel of ambassadeur. Draag die titel met trots en verantwoordelijkheid. Het grootste compliment is als jouw prestaties de volgende generatie kinderen kunnen inspireren en helpen in de sport.’
Het inspireren en helpen van kinderen met een aandoening om te sporten is een belangrijk doel van je stichting, de Esther Vergeer Foundation. Hoe is het idee ontstaan om deze stichting op te richten?
‘Na het winnen van mijn tweede gouden medaille in Athene kreeg ik veel vragen van ouders die hun kind met een beperking wilden laten sporten, maar niet wisten hoe ze geschikte trainers konden vinden en waar ze naartoe moesten. Ik was verbaasd dat er nog zoveel onduidelijkheid was en besloot een stichting op te richten om informatie te delen en clinics te geven. Het begon klein, maar groeide al snel. Ik bezocht scholen en revalidatiecentra om kinderen en hun ouders te helpen en hen te voorzien van de nodige informatie en ondersteuning.’
We zijn nu twintig jaar verder en de foundation is aardig gegroeid…
‘We hebben in acht academische kinderziekenhuizen de sportpoli opgericht. Het doel van de sportpoli is om in contact te komen met kinderen met een aandoening én hun ouders, aangezien ouders een belangrijke rol spelen in de beslissing of een kind gaat sporten. Kinderen komen vaak minimaal één keer per jaar naar het ziekenhuis, en tijdens deze bezoeken kunnen we hen en hun ouders informeren over sportmogelijkheden.
Artsen zijn blij met deze aanpak omdat zij vaak geen tijd hebben om zich hiermee bezig te houden. De sportbonden zijn ook tevreden omdat ze via de sportpoli makkelijker in contact komen met potentiële jonge sporters. We faciliteren hiermee dus het kind, de ouders, de behandelend arts en de sportbond. Win-win-win-win dus, Wat begon met een focus op kinderen met lichamelijke beperkingen, is nu uitgebreid naar kinderen met chronische aandoeningen, zoals hart-, long-, en nierproblemen. Zo is er een grote wereld te winnen op het gebied van sporten en bewegen voor kinderen met diverse aandoeningen.’
‘Wat begon met een focus op kinderen met lichamelijke beperkingen, is nu uitgebreid naar kinderen met chronische aandoeningen, zoals hart-, long-, en nierproblemen.’
Dit is dus echt een sneeuwbal die is gaan rollen en steeds maar groter wordt! Stel, ik zie als sportarts een kind met een beperking die een passende sport zoekt, hoe breng ik die met jullie foundation in contact?
‘Als arts kun je ons een e-mail sturen met de melding dat je een kind hebt dat contact met ons nodig heeft, of je kunt ons e-mailadres doorgeven aan het kind of de ouder, zodat zij ons kunnen mailen, op info@esthervergeerfoundation.nl.
Na het ontvangen van de e-mail nemen we contact op en doen we een intakegesprek met het kind en de ouders. We bespreken de sportmogelijkheden voor het kind, zowel in de buurt als met andere kinderen, en stellen allerlei vragen om een sportplan op te stellen. Wil het kind bijvoorbeeld individueel sporten of in een team, binnen of buiten, en op welke dag en welk moment? Vervolgens zoeken we naar geschikte verenigingen en trainers in de buurt en begeleiden we het kind naar de eerste training voor een warme overdracht.’
Hebben jullie zicht op hoe het verder gaat met deze kinderen? Blijven ze ook sporten?
‘Ons systeem is nu zo geautomatiseerd dat we elke drie maanden contact hebben, meestal per mail, en in het begin vaak via WhatsApp via onze relatiemanagers. We blijven nauw betrokken bij het kind tot het 21 jaar is, omdat in de tussentijd vaak meerdere operaties nodig zijn. Ook vinden soms veranderingen in sportinteresses plaats. We zorgen ervoor dat de benodigde hulpmiddelen beschikbaar blijven.’
Zie je dat kinderen naarmate ze ouder worden ook betrokken blijven bij de sport en bij de Foundation?
‘We organiseren bijvoorbeeld tenniskampen waar meiden vanaf hun twaalfde aan deelnemen. Deze kampen creëren een hechte community van kinderen met een handicap, die elkaar blijven ontmoeten, zelfs als ze ouder worden en het kamp wat kinderachtig vinden.
We zien hen opgroeien, relaties aangaan en ook vragen hebben over andere dingen dan sport, zoals over het halen van je rijbewijs. En het sporten bij een club geeft natuurlijk ook belangrijke sociale voordelen. Het wekelijkse ritueel van sportkleding aantrekken en naar de tennisbaan gaan geeft hen het gevoel erbij te horen, zelfs als ze nog geen bal over het net kunnen slaan. De sociale aspecten van deze activiteiten zijn erg belangrijk.’
Als je naar de komende twintig jaar kijkt met de foundation, waar gaat jullie focus op liggen?
‘We zijn momenteel actief in acht academische kinderziekenhuizen en dat willen we graag uitbreiden naar andere ziekenhuizen en revalidatiecentra. Ik wil graag invloed hebben op de ontwikkeling van gehandicaptensport in Nederland, met name op verenigingsniveau en binnen gemeenten. Het is belangrijk dat we als foundation een sterkere stem krijgen in hoe we omgaan met gehandicapte kinderen en sport. Hoewel dit toekomstmuziek is, zien we ook potentieel voor internationale uitbreiding. Om uit te breiden hebben we wel voldoende goede nieuwe mensen nodig, en daar is op dit moment een tekort aan.’
‘Het is belangrijk dat we als foundation een sterkere stem krijgen in hoe we omgaan met gehandicapte kinderen en sport.’
Als je kijkt naar het om je heen verzamelen van de juiste mensen, dan zal de sportarts die jou begeleidde tijdens je tenniscarrière ook belangrijk zijn geweest. Wat verwachtte jij als topsporter van je sportarts?
‘Deze fungeerde als een vertrouwenspersoon, omdat ik mijn lichaam intensief belastte zonder te weten of het juist was. Door mijn dwarslaesie en andere rugproblemen, zoals scoliose en lordose, was het belangrijk iemand te hebben die zowel mijn medische achtergrond als sportbelasting begrijpt. Dit maakt goede gesprekken mogelijk en dat vond ik heel prettig. In die tijd had ik een vaste sportarts, Babette Pluim van de KNLTB, die er altijd bij was.’
Je verwachtte dus vooral een sparringpartner op medisch- en topsportgebied?
‘Als paralympisch atleet is het belangrijk dat de sportarts die jouw medisch dossier beheert, begrijpt wat er speelt. Door de complexiteit van de medische problemen die kunnen ontstaan door een handicap, zoals vergroeiingen of terugkerende blaasontstekingen, is het cruciaal dat deze persoon goed op de hoogte is van jouw situatie. Dit is bij olympische atleten al belangrijk, laat staan bij paralympische atleten die vaak een complexer medisch dossier hebben. Het is prettig als iemand begrijpt welke gevolgen een operatie kan hebben en hoe dit je sportprestaties beïnvloedt.’
Het is dus niet een of andere hobby die je er wel even bij doet…
‘Zeker niet, het is echt serieus werk. Er komt veel bij kijken en kleine problemen kunnen grote consequenties hebben. Tijdens de Paralympische Spelen in Tokio waren we bezorgd over de hitte, wat een groot probleem kan zijn voor atleten met een dwarslaesie vanwege bijvoorbeeld het risico’ op doorligplekken. Ook mentale problemen kunnen voorkomen bij paralympische sporters door de hoge druk. Het is belangrijk dat sportartsen hier bovenop zitten en problemen vroegtijdig signaleren. Daarnaast is het essentieel om coaches hierin op te leiden en te informeren, aangezien zij niet altijd de benodigde kennis hebben.’
Je hebt als sportarts dan dus ook een belangrijke verbindende rol tussen de sporter, de coach en bijvoorbeeld de sportfysiotherapeut.
‘Zeker, en het is belangrijk dat je korte lijntjes hebt en snel en direct kan communiceren. Dat je bij blessures snel kan handelen dankzij een netwerk van de beste artsen. Dat is een enorme luxe, maar wel essentieel op topsportniveau.’
Hoe zie je op dit moment de rol van de sportarts bij jullie paralympische sporters en dicht je die een hele andere rol toe dan in de tijd dat jij zelf actief tennisster was?
‘Ik denk dat de rol redelijk gelijk is gebleven. Wat ik belangrijk vind, is dat de chef-arts het hele medische team overziet, inclusief artsen, fysiotherapeuten en de psycholoog. De chef-arts moet de tijd krijgen om in de voorbereiding naar Parijs de nodige verbindingen te leggen, hoewel hij of zij niet alle sporters persoonlijk kan kennen. Je hebt als chef-arts een overziende rol op iets meer afstand van de sporter, dus je moet kunnen vertrouwen op je collega’s die dichter op de bal zitten. Goede communicatie is hierbij cruciaal.
In het afwegen van het wel of niet doorgaan speelt de sportarts samen met de sporter of coach en mij als chef de mission tijdens de Spelen een belangrijke rol. Wel of niet doorgaan met sport is een belangrijk besluit, zeker tijdens zo’n belangrijk toernooi.’
Heeft de sportarts bij jou wel eens zo’n beslissing moeten nemen?
'Nee, gelukkig niet, maar ik heb wel gezien dat er dit soort moeilijke gesprekken moesten worden gevoerd met andere sporters. Het verdriet van een sporter gaat door merg en been, ook al weet je dat het medisch onverantwoord is om hem te laten deelnemen.’
‘We moeten niet onnodig voorzichtig zijn met paralympische sporters omdat ze toevallig in een rolstoel zitten of een beperking hebben.’
Welke mythe wil je de wereld uit hebben?
‘Dat een paralympische sporter minder belastbaar is dan een olympische sporter. De belastbaarheid van een paralympische sporter is vergelijkbaar met die van een olympische sporter. Dit betreft het aantal trainingsuren, de verhouding tussen sport en rust, en de specifieke trainingen, waaronder krachttraining. We moeten niet onnodig voorzichtig zijn met paralympische sporters omdat ze toevallig in een rolstoel zitten of een beperking hebben. Het zijn geen gehandicapte sporters, maar sporters met een handicap. Het zijn van een sporter staat voorop, daarna komt pas de handicap.’